De Vroege Kerk (PDF versie)
De Kerkgeschiedenis of ook wel de Geschiedenis van het christendom heeft als onderzoeksobject de geschiedenis van de christelijke Kerk vanaf Pinksterdag in - wat verondersteld wordt - het jaar 30 na Christus. Gedetailleerdere behandeling van de kerkgeschiedenis kan gevonden worden in de artikelen over de respectievelijke stromingen (protestantisme, Lutherse Kerk enz.). Het christendom is de grootste religieuze stroming ter wereld.
Indeling in 3 perioden
Naar analogie van de seculiere geschiedenis wordt de geschiedenis van de kerk gewoonlijk ingedeeld in drie perioden:
Periode |
Jaartallen |
Beginpunt |
De oude kerkgeschiedenis |
30 - 590 Eerste Pinksterdag |
Eerste Pinksterdag |
De Middeleeuwen |
590 - 1517 |
Gregorius de Grote wordt paus |
De nieuwe kerkgeschiedenis |
1517 - heden |
Martin Luther maakt zijn 95 stellingen tegen aflaat bekend |
Klassieke indeling
Een andere klassieke indeling, van de hand van de Nederlandse kerkhistoricus Otto de Jong, wordt gehanteerd in diens handboek Geschiedenis der kerk:
1. de vroege kerk (tot 312)
2. de staatskerk (312-1100)
3. de machtskerk (1100-1500)
4. de scheurende kerk (1500-1600)
5. de bevoogde kerk (1600-1775)
6. de betwijfelde kerk (1775-1914)
7. de bestreden kerk (1914-heden)
|
|
protestantisme |
Noord Europa. Noord- Amerika |
|
Reformatie 16e eeuw |
|
|
|
|
aglicanisme |
Engeland |
|
|
|
|
|
Katolicisme Westerse rite |
Zuid-Europa, Zuid-Amerika |
|
|
|
|
|
|
Vereniging |
Catholicisme |
|
Oude Christendom |
Grote Schisma 11e eeuw |
Oosterse rite |
Oost-Europa, Midden Europa |
431 451 |
|
|
|
|
Oost Orthodoxie |
Oost-Europa, Rusland |
|
Oriëntaals-orthodoxe kerken – coptisch christendom |
Egypte |
||
nestorianisme |
Syrie, Irak en Iran |
De oude kerkgeschiedenis
De oude kerkgeschiedenis, ook wel de geschiedenis van de vroege Kerk genoemd, omvat de eerste zes eeuwen van onze christelijke jaartelling. In de eerste drie eeuwen zien we de opkomst van de Kerk als feitelijke grootheid.
Eerste eeuw - de apostelen en apostolische vaders
Het christendom heeft zijn eerste wortels gehad in de prediking van Jezus Christus en de "nederdaling van de Heilige Geest" uit de hemel in Jeruzalem. De verkondiging van het Evangelie door de apostelen was het begin van de christelijke Kerk. De volgelingen (discipelen) van de "verrezen Jezus" vormden de eerste kerkgemeenschap. Aanvankelijk beschouwden buitenstaanders de eerste christenen als een nieuwe joodse sekte maar al snel begon deze zich te onderscheiden van het Jodendom. Volgens het boek Handelingen kreeg Petrus een visioen waarin God hem te kennen gaf dat de spijswetten gegeven in de Thora niet belangrijk waren voor bekeerde niet-joden. Later kwam de kwestie van de besnijdenis aan bod:
ook deze hoefden niet-joden niet meer te ondergaan. De zendingsreizen van de apostel Paulus, vooral in het Hellenistische (de Griekse beschaving zoals deze zich in Europa, Azië en Afrika
verspreidde) deel van het Romeinse Rijk, droegen het christendom tot buiten de grenzen van het toenmalige Israël. Paulus en zijn medewerkers (Timothéus, Titus en Lukas) brachten de Boodschap van "de verrezen Heer" in alle grote steden van het Romeinse rijk. Dit gebeurde onder meer in Antiochië, Efeze, Korinthe, Rome en Alexandrië. Vanuit de steden verspreidde de leer en de christelijke gemeente zich naar het platteland.
Apostel Paulus
In deze tijd werden Paulus en Petrus in Rome ter dood gebracht. Tot op de dag van vandaag is Rome de stad waar Paulus en Petrus begraven liggen en daarmee voor de Rooms-katholieke Kerk het centrum en symbool van de kerkelijke eenheid, hoewel de meeste christenen aan het begin van de eenentwintigste eeuw niet meer in Europa wonen.
Het christendom groeide omdat de christenen een boodschap van verlossing brachten die de maatschappelijke onderlaag (slaven, armen, ongewenste kinderen, prostituees, enz.) aansprak. Ook was de christelijke kerk bij uitnemendheid een instelling die zich metterdaad bekommerde om de minderbedeelden. Mede daardoor groeide de christelijke kerk.
In Antiochië, het huidige Antakya (Turkije) aan de Orontes werden de volgelingen, de discipelen van Jezus voor het eerst christenen genoemd. Dit is te lezen in Handelingen 11 vers 26.
Van strategisch belang voor de verspreiding van het evangelie in de wereld was de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Door het wegvallen van Jeruzalem als religieus centrum werden andere steden in de wereld van die tijd belangrijk als centrum voor de snel groeiende kerkgemeenschap. Rome, waar Petrus en Paulus begraven lagen ging uiteindelijk domineren en groeide uit tot de centrale stad van het christendom. De bisschop van Rome kreeg al spoedig een bijzondere status en zijn zetel groeide uiteindelijk uit tot het pontificaat zoals dat heden ten dage nog bekend is in de rooms-katholieke Kerk.
Uit de eerste eeuw kwamen, naast het Nieuwe Testament, ook enkele andere belangrijke schriftelijke bronnen beschikbaar. Van Clemens werd een tweetal brieven bekend. Ook het onderwijs van de Twaalf Apostelen, de Didache, was een belangrijke schriftelijke bron vanuit de eerste eeuw van het christendom.
Zendingsreizen van Paulus
Eerste zendingsreis van Paulus
De eerste zendingsreis van Paulus is de tweede reis van de apostel, waarin hij in landstreken van het huidige Turkije en Griekenland het evangelie verkondigde en de gemeenten onderwees en versterkte. Het was de eerste van zijn drie zendingsreizen (→ tweede zendingsreis, → derde zendingsreis). Paulus' route was deze:
Eerste zendingsreis van de apostel Paulus (Hand. 13:4-14:27), later gevolgd door een tweede en derde reis. Route: Antiochië (Syrië) → Seleucië → Sálamis → Pafos → Perge → Antiochië (Pisidië) → Iconium → Lystra → Derbe → Lystra → Iconium → Antiochië (Pisidië) → Perge → Attalía → Antiochië (Syrië). |
Tweede Zendingsreis
Derde Zendingsreis
De derde zendingsreis van Paulus is de derde reis van de apostel, die hij maakte in de jaren ca. 54-58 n.C.[1], waarin hij in landstreken van het huidige Turkije en Griekenland het evangelie verkondigde en de gemeenten onderwees en versterkte. Het was de laatste van zijn drie zendingsreizen (→ eerste zendingsreis, → tweede zendingsreis). Paulus' route was deze:
Derde zendingsreis van de apostel Paulus (Hand. 18:23-21:26), volgend op de eerste en tweede. Route: Antiochië (Syrië) → Galatië → Frygië → Efeze → Macedonië → Griekenland → Macedonië: o.a. Filippi → Troas → Assus → Mitylene → Chios → Samos → Milete → Cos → Rhodus → Patara → Tyrus → Ptolemaïs → Caesarea_(Maritima) → Jeruzalem |
Keizer Nero
Nero (Antium, 15 december 37 - bij Rome, 9 juni 68) was de vijfde Romeinse keizer, van 13 oktober 54 tot 9 juni 68.
Nero was de zoon van Gnaeus Domitius Ahenobarbus en Agrippina de jongere en via haar verwant aan Gaius Julius Caesar Octavianus (Augustus). Hij beriep zich erop een bet-achterkleinzoon van keizer Augustus te zijn.
Namen
Zijn oorspronkelijke naam (vóór zijn adoptie door keizer Claudius) was Lucius Domitius Ahenobarbus. Bij zijn adoptie veranderde zijn naam in Nero Claudius Caesar Drusus Germanicus. Toen hij keizer werd, werd zijn officiële naam Nero Claudius Caesar Augustus Germanicus en vanaf 66 Imperator Nero Claudius Caesar Augustus Germanicus.
Opvolging van Claudius
In 50 wist Nero's moeder Agrippina, die met keizer Claudius was gehuwd, te bewerkstelligen dat Claudius de jonge Nero adopteerde. Ook werd de filosoof Seneca uit ballingschap teruggeroepen om als leermeester van Nero te fungeren. In 53 trouwde hij met de dochter van de keizer, Claudia Octavia. In oktober 54 werd Claudius door Agrippina vergiftigd en zijn zoon Britannicus vastgezet zodat Nero zonder enige concurrentie tot keizer kon worden uitgeroepen.
Moord op Britannicus
Britannicus stierf aan tafel op 11 februari 55, vergiftigd door Nero.
Volgens Tacitus werd Britannicus een drankje aangeboden dat veel te heet was. Britannicus had een proever en deze had van die hete drank geproefd. Het gif zat echter in het water dat bedoeld was om de drank af te koelen.
Volgens Suetonius werd Britannicus eerst een drank met vergif toegediend, maar dit gaf Britannicus slechts een erge diarree. Daarop liet Nero zijn gifmengster, Lucusta, in zijn eigen kamer het gif koken (om het sterker te maken) en liet het eerst testen op een bokje en vervolgens op een biggetje dat bij de eerste slok dood neerviel. Hierop liet Nero het gif aan Britannicus toedienen, waarop deze bij de eerste slok dood neerviel. Nero verklaarde aan zijn disgenoten dat Britannicus slechts een epilepsieaanval had. Het lijk werd daarop in de gutsende regen verbrand (aldus Suetonius), zodat een moord niet te bewijzen was.
Er zijn echter enkele redenen waarom hedendaagse historici dit verhaal als verzonnen beschouwen. Suetonius was geen getuige van wat zich in het paleis heeft afgespeeld en kon onmogelijk weten wat er exact gebeurd was. Bovendien bestond er toen geen vergif dat onmiddellijk de dood veroorzaken kon. Er moeten minstens enkele minuten of een uur voorbijgegaan zijn voordat Brittanicus stierf. Suetonius had bovendien meer de bedoeling om een literair werk te schrijven over de keizers, dan om kritisch alle feiten, geruchten of roddels te onderzoeken.
Invloed van Agrippina
Gedurende de eerste paar maanden van zijn keizerschap had Agrippina een aanzienlijke invloed maar na de dood van Britannicus werd zij uit het paleis verstoten zodat Nero, op 18-jarige leeftijd, alle macht in handen kreeg. Zijn belangrijkste adviseurs werden Seneca en de prefect van de Praetoriaanse garde, Burrus, die zich op het juiste moment van Agrippina hadden afgekeerd. Vier jaar later (in 59) werd zij uiteindelijk in opdracht van haar eigen zoon vermoord.
Vrede en welvaart
De eerste vijf jaren van zijn keizerschap waren een gouden tijd voor Rome en het Rijk, er heerste vrede en welvaart onder het kundig advies van Seneca en Burrus. De vergelijking ging zelfs op met het bestuur van Augustus (die tot dan als de beste keizer ooit gezien werd; het verschafte hem zelfs een godenstatus). Daarna echter hield Nero zich steeds minder bezig met het landsbestuur en gaf zich over aan zijn passies voor de Griekse cultuur, kunst, vooral toneel en muziek, maar ook drank en seks (waaronder een avontuur met een volksmeisje Acte maar ook perversiteiten). Hij liet het bestuur van het rijk feitelijk alleen nog maar over aan Seneca en Burrus.
In 62 kwam Burrus om het leven (volgens geruchten vermoord door Nero), Seneca diende zijn ontslag in nadat hij over de dood van Burrus had gehoord. Zijn ontslag werd door Nero geweigerd. Nero liet zich van Claudia Octavia scheiden en zij werd verbannen en vermoord. Nero verving haar door zijn maîtresse Poppaea, ex-vrouw van zijn vroegere vriend Otho die hij eerder als gouverneur naar Lusitania (tegenwoordig Portugal) had gestuurd.
Veldtocht in het oosten
Ondertussen werd generaal Corbulo erop uitgestuurd om de Parthen een lesje te leren. Hij trok Armenië binnen en nam Artaxata en Tigranocerta in, maar uiteindelijk zette hij toch Tiridates I van Armenië, de broer van de Parthische koning Vologases I weer terug op de troon, ondanks opdrachten uit Rome om de Parthen voorgoed uit dit betwiste gebied te verdrijven. Daarop werd Paetus naar het oosten gestuurd om het over te nemen, maar deze leed een smadelijke nederlaag tegen de Parthen. Daarna kreeg Corbulo het bevel weer terug en streed een succesvolle campagne. Toch was de uiteindelijke uitkomst dat Tiridates weer op de Armeense troon bevestigd zou worden door Rome.
Nero liet Tiridates in 66 persoonlijk naar Rome komen - wettelijk was dat niet nodig - om zijn bevestiging uit handen van de keizer te ontvangen. Zo werd alle moeite die Corbulo gedaan had weer ongedaan gemaakt.
Grote brand van Rome en Domus Aurea
Vanaf deze tijd ging het alleen maar bergafwaarts. Nero hield zich vrijwel alleen nog maar bezig met zijn passies en trad zelfs op als dichter, zanger en acteur, maar met zijn middelmatige talenten had dat een averechts effect op zowel de senaat als het volk. In de ogen van Romeinse patriciërs ondermijnde dit artistieke aspect zijn waardigheid en zijn gezag. Bovendien was hij er niet in geïnteresseerd om gebied te veroveren, wat men wel van een keizer verwachtte.
Er werden verschillende samenzweringen tegen hem ontdekt. Meestal kwam het initiatief van zijn hovelingen. De leiders van deze complotten werden terechtgesteld.
Bovendien verwoestte een grote brand in 64 een groot deel van Rome. Hoewel Nero niet in Rome was en veel deed om het leed te verzachten en de wederopbouw ter hand te nemen, deden geruchten de ronde dat hij zelf tot de brand opdracht had gegeven - vanwege het mooie schouwspel, of om plaats te maken voor een groot paleis. Ook deed het verhaal de ronde dat Nero tijdens de brand een gedicht over het brandende Troje aan het voordragen was op het balkon van zijn paleis. Deze geruchten kwamen onder andere tot stand doordat hij op het vrijgekomen terrein een fabelachtig paleis, de Domus Aurea, liet bouwen. Hij wentelde de verdenking van zichzelf af door de christenen de schuld te geven van de grote brand.
Het grote en luxueuze paleis dat Nero liet bouwen in het verwoeste deel van de stad (de Domus Aurea (Gouden Huis), die zich uitstrekte van de Palatijn tot de Esquilijn), vergrootte de haat die tegen hem bestond. Er kwam een standbeeld van Nero van 35 meter hoog, later de Colossus genoemd. Het paleis verhinderde niet alleen een groot deel van de oorspronkelijke bewoners terug te keren naar hun woonplaats, maar verergerde ook de financiële crisis die ontstaan was door de wederopbouw van de rest van de verwoeste gedeeltes van de stad. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in 65 door Piso een complot tegen Nero werd gesmeed. Het lekte echter uit en Nero nam harde maatregelen. Piso, Seneca en zijn neef Lucanus werden gedwongen zelfmoord te plegen.
Joden- en christenvervolgingen
Na het verlies van de Slag bij Beth Horon in 66 in Judea, begon de Joodse Oorlog. Vanaf dan werden joden en christenen (een splintergroepering) vervolgd. Nero is bekend om zijn fanatieke christenvervolging en de wreedheden die hij tegen hen beging. Zo zou hij bijvoorbeeld gevangen christenen in teer hebben laten dopen en in brand laten steken, om ze als verlichting te laten dienen tijdens zijn feesten.
Dood van Nero
Uiteindelijk betekende een op zich niet zo belangrijke opstand in 68 in Gallia, die door Verginius Rufus werd neergeslagen, het einde voor Nero (zie het vierkeizerjaar). Deze gebeurtenis was echter de aanleiding voor verschillende andere opstanden van Galba en Otho (Spanje en Portugal), Rufus (die Vindex had verslagen) en Lucius Clodius Macer in Noord-Afrika. Uiteindelijk zette de Senaat Nero af. Toen men hem kwam arresteren dreef hij na lang aarzelen een dolk in zijn keel, onder het spreken van de woorden Qualis artifex pereo (Welk een kunstenaar sterft er met mij...). Waarschijnlijk was de steek niet dodelijk en heeft Epaphroditus, een vrijgelatene van Nero en een van de weinigen die hem tot het einde toe trouw waren gebleven, hem uiteindelijk de fatale steek toegediend. Hij liet het Rijk bankroet en in totale chaos achter. De senaat vervloekte zijn nagedachtenis met de damnatio memoriae.
Tweede eeuw - Polycarpus en Irenaeus
De Apostolische Vaders bouwen in de tweede eeuw verder op het werk van de apostelen. Het christendom kent een grote uitbreiding in het Romeinse Rijk maar wordt ook tegengewerkt en lokaal vervolgd. In deze eeuw zijn er veel martelaren. Bekend zijn: Ignatius van Antiochië, Polycarpus van Smyrna, Justinus Martyr, Blandina, Perpetua en Felicitas.
Een van de grote figuren in de jonge kerk is Irenaeus uit Klein-Azië, die in zijn jeugd toehoorder was van van Polycarpus van Smyrna.
Apologeten staan op. Quadrates, Aristides en Justinus Martyr zijn bekende verdedigers van het christelijke geloof.
Binnen de Kerk zelf ontstaat er strijd ten gevolge van het ontstaan van verschillende standpunten en inzichten.
· Een reeds vanaf het eerste begin bestaande joods-christelijke stroming rond Jacobus, de leider van de christelijke gemeenschap in Jeruzalem, welke vindt dat de kerk van Paulus teveel van de joodse leer is gaan afwijken;
· De gnostici willen de christelijke leer vermengen met een heidense filosofie;
De gnostiek was een religie die in de eerste eeuwen na Chr. ontstond en waarbij de verwerving van gnosis (het Oudgriekse woord voor 'kennis) centraal stond. Dat was min of meer gelijktijdig met andere religieuze bewegingen waarin gnosis centraal stond, zoals het hermetisme, het mandeïsme en het derde-eeuwse manicheïsme. In de Nederlandse literatuur worden religies met gnosis als kernbegrip gezamenlijk weleens benoemd met het woord gnosticisme. Hoewel de opvatting niet onomstreden is op het vakgebied wordt de gnostiek door de meeste auteurs gezien als de uitdrukkingsvorm van de christelijke gnosis.
· Marcion wil onder invloed van de gnostiek grote delen van de Bijbel afschaffen;
· Montanus verzet zich tegen de verambtelijking van de vroegchristelijke kerk.
In antwoord op deze verschillen van inzicht komt de kerk in deze eeuw tot het opstellen van een geloofsbelijdenis (de apostolische geloofsbelijdenis in 12 artikelen), tot de aanvaarding van de canon (de lijst gezaghebbende boeken van de Bijbel) en tot de instelling van het bisschopsambt. De inzichten die verworpen worden, komen als dwalingen (ketterijen) te boek te staan.
De apostolische geloofsbelijdenis (ook wel (Symbolum) Apostolicum genoemd of De Twaalf Artikelen van het Geloof) is een van de centrale geloofsbelijdenissen uit het christendom.
Ik geloof in God, de almachtige Vader,
Schepper van hemel en aarde.
En in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze
Heer,
die ontvangen is van de heilige Geest,
geboren uit de Maagd Maria;
die geleden heeft onder Pontius Pilatus,
is gekruisigd, gestorven en
begraven;
die nedergedaald is ter helle,
de derde dag verrezen uit de doden;
die opgestegen is ten hemel,
zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader;
vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de
doden.
Ik geloof in de heilige Geest;
de heilige katholieke kerk,
de gemeenschap van de heiligen;
de vergeving van de zonden;
de verrijzenis van het lichaam;
en het eeuwig leven.
Amen.
Derde eeuw - Tertullianus en Origenes
Onder keizer Decius (250 n.Chr.) moeten alle burgers van het Romeinse Rijk hun loyaliteit betonen aan de keizer en de staatsgoden. Enkele halsstarrige weigeraars worden gefolterd en gedood. De groei van de Kerk gaat echter verder.De Kerk vindt een machtige verdediger in Tertullianus (160-220), een heidense jurist en advocaat die in 195 tot het christendom overgaat. In het Apologeticum verdedigt Tertullianus de christenen. Tertullianus stelt dat het bloed der martelaren het zaad van de Kerk is. Origenes schrijft de eerste christelijke dogmatiek.
Er ontstaan in deze eeuw drie belangrijke centra van het christelijke geloof:
· Vanuit Klein-Azië ontstaat In Zuid-Europa de bijbelspraktische school. Irenaeus van Lyon en zijn leerling Hippolytus van Rome prediken tegen de opkomende gnostiek de vleeswording van het Woord. In Jezus is God mens geworden.
· In Alexandrië ontstaat een christelijk-wijsgerige theologie en de allegorische leeswijze van de Bijbel. Ten zuiden van Alexandrië, in Wadi Natroen, vestigden zich de eerste heremieten.
· In Carthago staat de tegenstelling tussen zonde en genade centraal. Hier is Tertullianus de belangrijkste leermeester van de Kerk. Cyprianus, een leerling van Tertullianus, geeft krachtige geestelijke leiding. Met hem komt het bisschopsambt tot ontwikkeling.
Vanuit deze drie centra ontstaan allerlei bewegingen in de vroegchristelijke Kerk. Er worden vragen gesteld aangaande de goddelijke natuur van Christus. Sommigen (onder andere Paulus van Samosata) geloven niet in de godheid van Christus. Anderen (zoals Praxeas en Sabellius) geloven niet in zijn mens-zijn. De Kerk echter stelt dat Christus waar God en waar mens is.
Ook zijn er invloeden vanuit de heidense omgeving. Het neoplatonisme benadrukt de dualiteit tussen geest en stof. Het manicheïsme probeert de gnosis, oosterse religie en christendom te verenigen. Ook de mithrasverering dringt de kerk binnen. Ondanks deze spanningen blijft de Kerk terrein winnen op het heidendom.
Vierde eeuw - christendom als staatsgodsdienst
Constantijn de Grote: Eerste Christelijke Keizer
“In dit teken zal je overwinnen.” Dankzij een goddelijk visioen aan de vooravond van de Slag bij de Milvische Brug in 324 groeit Constantijn uit tot de machtigste figuur in het West-Romeinse Rijk. Vanaf dat moment besluit hij zich in te zetten als de beschermer van de christenen en op zijn sterfbed bekeert Constantijn de Grote zich zelfs tot het Christendom, waarmee hij de eerste christelijke keizer wordt.
Constantijn werd omstreeks het jaar 280 geboren in de Romeinse provincie Moesia, gelegen in het hedendaagse Servië en Bulgarije. Hij was de zoon van de Romeinse legerofficier Constantius I Chlorus en Helena, een barvrouw in een herberg. In 293 werd zijn vader benoemd tot onderkeizer (Caesar) van het West-Romeinse Rijk. Constantijn groeide daarna op aan het hof van Diocletianus, de keizer (Augustus) van het Oost-Romeinse Rijk, in voorbereiding op een toekomstige loopbaan in de politiek.
Machtsoverdracht
In 305 deden de twee Augusti van het Romeinse Rijk- Diocletianus en Maximianus - tegelijkertijd afstand van hun troon. Hun opvolgers waren Galerius in het Oosten en Constantius in het Westen. Hierdoor kwamen ook de twee functies van Caesars van het rijk vrij. Zowel Constantijn als Maxentius, de zoon van de voormalige Augustus Maximinianus, hadden verwacht voor deze posities in aanmerking te komen, maar beide werden overgeslagen in de machtsoverdracht. Maximinus Daia werd uiteindelijk Caesar van het Oosten, en Severus II van het Westen.
Caesar
De teleurgestelde Constantijn voegde zich hierop bij het leger van zijn vader, in een poging dan maar naam te maken als bevelhebber bij de invasie van Groot-Brittannië. Tijdens de veldtocht die volgde raakte Constantius echter ernstig ziek en stierf op 25 juli 306 te Eboracum (York), waarna de soldaten Constantijn uitriepen als de nieuwe Augustus van het Westen. Galerius, de Augustus van het Oosten, weigerde dit echter te accepteren. In plaats daarvan gaf hij Constantijn de titel van Caesar en benoemde hij Severus tot de nieuwe Augustus.
Maxentius
In de daaropvolgende jaren brak er een ingewikkelde machtsstrijd uit binnen het Romeinse Rijk. Zo was Maxentius inmiddels een opstand begonnen in een poging de Augusti Severus II en Galerius af te laten zetten. Constantijn verklaarde zich neutraal in het conflict, maar hij trad in 307 wel in het huwelijk met Fausta, de zus van Maxentius. Deze echtverbintenis was bedoeld om een alliantie tussen de twee te smeden, maar de relaties verzuurden al snel toen Maximianus, de vader van Maxentius en Fausta, in 310 een mislukte poging deed om Constantijn uit de weg te ruimen.
Slag bij de Milvische Brug
Na de dood van Severus II in 308 en Galerius in 311 ontstond er een machtsvacuüm binnen het Romeinse Rijk. Constantijn besloot dat dit het juiste moment was om zich in de strijd te mengen en sloot een bondgenootschap met Licinius, de opvolger van Severus. Vervolgens trok hij met een leger van 40.000 soldaten naar Rome, waar hij Maxentius versloeg in de Slag bij de Milvische Brug . Constantijn droeg deze overwinning op aan de god van de Christenen, die de avond voor de slag aan hem verschenen was in de vorm van het Labarum.
Edict van Milaan
Eén jaar later maakte Licinius een einde aan de heerschappij van Maximinus Daia in het Oosten, waardoor er nog slechts twee keizers overbleven. Samen vaardigden zij in 313 het ‘Edict van Milaan’ uit, waarin vastgelegd werd dat er voortaan geloofsvrijheid bestond binnen het Romeinse Rijk. Tevens besloten de twee Augusti het Romeinse Rijk onderling te verdelen, waarbij Constantijn het Westen en Licinius het Oosten kreeg. Deze goede relatie bekoelde echter al snel, waarna de twee Augusti elkaar vanaf 314 meerdere malen troffen op het slagveld.
Alleenheerser
Na een machtsstrijd van een decennium behaalde Constantijn in 324 uiteindelijk de definitieve overwinning op Licinius. Hiermee werd hij de alleenheerser van het Rijk en kon hij zich dus voortaan richten op de consolidatie van zijn machtspositie. Zo besloot hij in 330 de hoofdstad van het rijk te verplaatsen van Rome naar het meer centraal gelegen Byzantium, dat hij hernoemde tot Nova Roma. Verder bevorderde Constantijn het lijfeigenschap van de boeren, investeerde hij in consolidatie van de rijksgrenzen en voltooide hij een aantal belangrijke legerhervormingen.
Bekering
In 337 was Constantijn van plan het bevel op zich te nemen van een veldtocht tegen de Sassanieden, die volgens hem de christenen in Perzië bedreigden. Vlak voor hij kon vertrekken werd de keizer echter ernstig ziek, waardoor het duidelijk werd dat hij niet lang meer te leven had. Op zijn sterfbed liet Constantijn zich daarom dopen en bekeren tot het Christendom, waarmee hij de eerste christelijke keizer uit de Romeinse geschiedenis werd. Constantijn I de Grote overleed op 22 mei 337.
De vierde eeuw is ongetwijfeld een hoogtepunt in de geschiedenis van de christelijke Kerk. Tijdens de regering van Constantijn de Grote wordt door het edict van Milaan (313) godsdienstvrijheid toegestaan en komt er een einde aan de christenvervolgingen van Diocletianus (303-305 n.Chr.) en Galerius (305-311 n.Chr.). In feite worden vanaf dat moment de andere godsdiensten benadeeld. Ten tijde van het Edict van Milaan was waarschijnlijk nog slechts 10% van de bevolking van het Romeinse Rijk Christen, maar veertig jaar later was dat al ongeveer de helft. Het kortstondige streven van - vermoorde - keizer Julianus de Afvallige om de christelijke vloedgolf te stuiten, liep op een mislukking uit. Onder keizer Theodosius I wordt het christendom in 380 zodanig
Ook is de vierde eeuw de tijd van grote oecumenische concilies waar belangrijke besluiten worden genomen over de leer. In 325 wordt het Concilie van Nicea bijeengeroepen en in 381 dat van Constantinopel. Tevens spreekt de kerk zich uit over de ware leer. Arius ontkende de godheid van Christus. Athanasius van Alexandrië zet zijn stempel op het theologisch denken en levert een belangrijke bijdrage tot de bestrijding van arianisme en de formulering van de leer van de Triniteit. Deze leer wordt vastgelegd in de Geloofsbelijdenis van Nicea. Uitgesproken wordt dat God één is in Wezen en drie in Personen. De Christenheid belijdt de drie-ene God. Dit wordt een vaststaand, blijvend geloofspunt voor de Kerk.
In deze eeuw breidt de Kerk zich uit naar Perzië, Armenië en Noord-Europa.
Naast Athanasius zijn de drie grote Cappadociërs (Basilius de Grote, Gregorius van Nazianze en Gregorius van Nyssa) belangrijke theologen in deze periode. Hun werk geeft de Kerk een duidelijke formulering van de Triniteit.
Vijfde eeuw - Augustinus en de eerste kerkelijke schisma's
De vijfde eeuw wordt beheerst door de definitieve ondergang van het West-Romeinse Rijk. In 410 wordt Rome door Alarik ingenomen en geplunderd. In 476 volgt de definitieve ondergang van het rijk.
In de Kerk ontstaan verschillende scholen en centra voor theologie. In het Westen oefenen Carthago, Hippo (Augustinus) en Rome invloed uit. In het Oosten zijn Alexandrië en Antiochië (Klein-Azië) belangrijke centra.
Naar aanleiding van de plundering van Rome (410) schrijft Augustinus zijn grote werk De Civitate Dei - Over de stad Gods. Er werd namelijk door sommige Romeinen beweerd dat door het afvallen van de Romeinse godsdienst door de goden als straf de stad door de 'barbaren' geplunderd was; Augustinus wilde dit weerleggen met zijn boek. Hij behoort tot de allergrootste geestelijken van de Christelijke Kerk en van de westerse cultuur. Hij drukt een onuitwisbare stempel op de christelijke Kerk. De Stad Gods is zijn belangrijkste werk. Augustinus verdedigt er het christendom tegenover heidense beschuldigingen en geeft een visie op Kerk en Staat die eeuwenlang anderen heeft geïnspireerd. De vijfde eeuw is de eeuw van Augustinus.
De vierde eeuw werd, wat de leer betreft, beheerst door de vragen rond de Drie-eenheid van God. In de vijfde eeuw draait het vooral om de Christologie. De grote vraag is hoe verhouden de twee naturen, de goddelijke en de menselijke natuur van Christus zich tot elkaar. Op het concilie van Efeze in 431 en op het concilie van Chalcedon in 451 worden hierover grote uitspraken gedaan. Christus is de Zoon van God. In Hem zijn de goddelijke en menselijke natuur - op een voor ons onbegrijpelijke wijze - verenigd. De uitspraken van Efeze worden niet geaccepteerd door de volgelingen van Nestorius. Dit leidt tot de afscheiding van de Nestoriaanse Kerk. De uitspraken van Chalcedon lijken aanvankelijk gezaghebbend voor heel de Christenheid. Toch tekenen de verschillen tussen Oost en West zich langzamerhand af. Na Chalcedon voltrekt zich een nieuw kerkelijke schisma waarbij een oosters deel van de Kerk de zogenaamde Oriëntaalsorthodoxe Kerken de nieuwe dogma's over de dubbele natuur van Jezus weigeren te aanvaarden. In 1054 zal een nog groter schisma met de overige oosterse kerken (Oosters-orthodoxe Kerken) volgen.
Tevens wordt de vijfde eeuw beheerst door de vraagstukken over "de genade". Pelagius ontkent de erfzonde en belijdt dat de mens door eigen werken verlost kan worden. Augustinus bestrijdt Pelagius. Op de Synode van Carthago (418) wordt de leer van Pelagius als ketterij veroordeeld.
De Christelijke Kerk breidt zich in de vijfde eeuw uit naar Engeland en Ierland (eiland der heiligen). Vanuit Ierland wordt later het Noorden van West-Europa gekerstend.
Zesde eeuw - oecumenisch concilie van Constantinopel
De zesde eeuw draagt een donker karakter. Het wegvallen van het West-Romeinse rijk en de volksverhuizingen van de Germaanse stammen hebben ook hun invloed op de geschiedenis van de Kerk. De christelijke leer wordt verder vastgelegd tijdens het Concilie van Constantinopel II (553).
Benedictus van Nursia sticht het klooster van Monte Cassino en schreef voor zijn monniken een kloosterregel, de zeer invloedrijke Regula Benedicti. Hieruit ontstaan de Benedictijnen. De kloosters worden in de komende eeuwen belangrijke plaatsen binnen het christendom.
De Synode van Arausio (Orange) veroordeelt in 529 het semi-pelagianisme en onderstreept de visie van Augustinus op de vrije wil en de genade. De mens is onbekwaam tot enig goed en kan zich tot de genade van God niet voorbereiden.
Columbanus trekt naar de Vogezen. Vanuit Ierland en Engeland wordt het vaste land van Europa gekerstend. Van belang is dat aan het begin van de zesde eeuw Clovis de heerser der Franken in Reims wordt gedoopt. Het Frankische Rijk sluit zich daarmee aan bij het christendom. Dat dit niet betekende dat de gehele bevolking direct bekeerd was, blijkt bijvoorbeeld uit de vita die Gregorius van Tours schreef van Nicetius van Trier, waarin verhaald wordt van een man die pers schip naar Italië reisde, als enige gelovige tussen de pagani (heidenen). Theuderik I heeft nog heidenen in hoge functies.
Deze eeuw betekent ook overwinning van de Chalcedonensische orthodoxie in de Kerk. De belijdenis van Chalcedon - dat Jezus voluit de Zoon van God is - wordt het gemeenschappelijk erfgoed voor de hele Christenheid.
De vroege kerkgeschiedenis neemt een einde met begin van het pontificaat van Gregorius de Grote in 590. Zijn biografie van Benedictus en andere boeken behoren tot de klassieke christelijke literatuur.